Onderstaande artikel is een deel uit de publicatie: Te slim voor de arbeidsmarkt – een zwermonderzoek, CampusOrléon 2013
Het gehele rapport kunt u hier downloaden SchermVersie Printversie
“In Machiavelli’s ogen is er geen genade voor een deugdzaam mens die niets doet terwijl de wereld om hem heen vernield wordt.”[1]
“N’ayez pas peur Madame, ce ne sont que des gueux.”[2]
Twee vertegenwoordigers van technologiebedrijven gaven in een zaal vol promovendi en doctoren een duidelijke boodschap af over kansen op de arbeidsmarkt: kansen zat voor bèta’s. Hoe de weledelzeergeleerde alfa’s of gamma’s aan werk kunnen komen, bleef in het midden. De impliciete boodschap was dat mensen die hun talen spreken, en die vreemde culturen, het menselijk gedrag of het gedrag van groepen mensen hebben bestudeerd, niet zo nuttig zijn. In dezelfde zaal verzuchtte D66 Kamerlid Van Meenen in een discussie met een alfawetenschapper: “Onderwijs is al een beetje cultuur: een linkse hobby die we eigenlijk niet nodig hebben.” We weten wel dat Van Meenen en D66 daar heel anders over denken, maar voor je het weet bevestig je onbedoeld het vooroordeel dat een linkse hobby a priori eigenlijk niet nodig is. Dus maar even voor de zekerheid: ja, onderwijs is cultuur, maar wel een linkse hobby die we nodig hebben.
Dat de term ‘linkse hobby’ door de bedenker ervan niet positief is bedoeld, behoeft geen uitleg. Dat de neoliberalen met hun bezuinigingsdrift nu garen spinnen bij het discours dat dientengevolge is ontstaan, behoeft ook geen uitleg. Dat zij daarmee het kind met het badwater weggooien, behoeft kennelijk wel uitleg. De waarde van kunst, cultuur, onderwijs en (fundamenteel[3]) onderzoek zijn niet direct zichtbaar: het is geen balanspost. Maar toch is dit onzichtbare activum van onschatbare maatschappelijke waarde.
Waarde
Als de waarde van cultuur in het algemeen en van onderwijs in het bijzonder niet direct in geld is uit te drukken, dan moet het in iets anders worden uitgedrukt. Die waarde kan worden uitgedrukt in ‘ontwikkeling’; ontwikkeling van individuen, ontwikkeling van groepen, ontwikkeling van de samenleving, ontwikkeling van kennis over onze natuurlijke omgeving en ontwikkeling van technieken. De motor voor de laatste twee zijn de bètawetenschappen. Wat de motoren van de andere ontwikkelingen zijn, is niet zo duidelijk. Het gaat om het aanleren van andere vaardigheden dan rekenen en techniek: de vaardigheden die worden bestudeerd door de humaniora en de sociale wetenschappen, en die worden geïllustreerd door de kunsten. In één woord: cultuur. Wetenschap bedrijven is een cultuuruiting; kunst bedrijven is een cultuuruiting; een zin uitspreken is een cultuuruiting, de taal waarin we ons uitdrukken is cultuur.
Soms kun je de waarde van kunst en wetenschap aantonen met een gedachte-experiment: wat gebeurt er als het er niet meer is? We mogen ons gelukkig prijzen met twee sociale experimenten, die licht schijnen op deze wat-als vraag doordat we ze daadwerkelijk hebben uitgevoerd. Geen land ter wereld zou dit aandurven, maar wij wel. Het experiment is het volgende. Neem een wereldberoemde stad. Sluit daar voor vijf jaar alle musea van wereldfaam op één na. En wacht dan af. En doe af en toe een onderzoekje: loop rond in die stad en vraag de ondernemers hoe fijn het is dat die linkse hobby’s weg zijn. Het andere experiment: schaf in de instituten, waar de ontwikkeling van de core business en van innovaties in de productenrange afhankelijk is van diepe en brede kennis van taal, de taal af die we op heel hoog niveau met een enorme diepgang en zeer grote woordenschat machtig zijn. Laten we zeggen: de taal waarin we hebben leren denken, waarin al onze associaties en betekenissen in ons hoofd zijn opgeslagen. Zet daarvoor in de plaats een taal die we, afgezien van de fijne nuances, redelijk en met een matige diepgang machtig zijn en waarin we een niet zo heel omvangrijke woordenschat hebben. En wacht af. Doe af en toe een onderzoekje: kijk naar de ontwikkeling van de diepgang en breedte van de producten van die core business. Stel jezelf de vraag wat het voor de core business betekent om het belangrijkste gereedschap door een lingua franca te vervangen.
Bij experiment I
In de tijd dat het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Van Gogh Museum, het Scheepvaartmuseum en het Filmmuseum gesloten waren, was ik aanwezig bij een bijeenkomst van het VNO-NCW Amsterdam in het, toen nog gesloten, Stedelijk Museum. De bijeenkomst had als thema: ‘Wat is de waarde van cultuur voor ondernemers?’ De algemene teneur was dat men kunst en cultuur belangrijk vond en er ook geld aan verdiende; dat kunst de stad opfleurde waardoor het voor iedereen prettiger was er te vertoeven, en dat mensen die in de stad vertoeven er hun geld uitgeven. Hoewel daarmee niet een prijskaartje aan kunst kan worden gehangen, werd de waarde van kunst hoog ingeschat. Het effect van de afwezigheid van kunst, het effect van het zo lang sluiten van het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum, was zwaar weer voor de kunsthandel op de Spiegelgracht en de Spiegelstraat, die voor een deel zelfs al was verdwenen. Hoewel de niet- kunstondernemers niet precies konden vertellen voor hoeveel hun omzet afhankelijk was van de kunsten, waren zij het erover eens dat zij bij het zakendoen dankbaar gebruik maakten van de kunst in de stad, de uitstraling van de beroemde musea. Volgens velen waren deze musea een trekpleister voor toerisme, met in het kielzog de handel. Kunst als lokkertje, kunst als ‘gratis’ marketing voor het Amsterdamse bedrijfsleven. Kunst als de stille motor van de ontwikkeling van zaken, van ondernemers.
Bij experiment II
Het artikel van Pieter Muysken in NRC Handelsblad van 15 mei 2009,[4] met de veelzeggende titel “Nederlandse studenten kunnen in het Engels niet ‘denken’”, voer ik op als resultaat van het onderzoekje bij het tweede experiment. In dit artikel maakt Muysken aanvankelijk gehakt van het idee dat Engels aan de universiteiten voor kwaliteit en vooruitgang staat:
“De werkelijkheid is anders. Toch al dorre beleidsstukken worden nu in het Engels geschreven, en verliezen daardoor nog meer aan inhoud. Vergaderen wordt nog minder efficiënt doordat mensen niet precies kunnen zeggen waar het op staat. Docenten geven vaak les in steenkolenengels, waaraan alle schwung ontbreekt, en kunnen niet goed uit hun woorden komen. Zoals Ger Groot in het NRC Handelsblad van 7 mei [2009; JR] opmerkt, kunnen studenten in het Engels ‘niet denken’. Wat ze eigenlijk hadden willen zeggen kunnen ze in discussies in werkgroepen en in werkstukken vaak niet goed onder woorden brengen.”
Hij geeft vervolgens een korte opsomming van de voordelen van het Engels, maar ook de voordelen van het Nederlands. Hij laat zien dat in sommige situaties Engels handig is (als het gezelschap ook bestaat uit anderstalige studenten), of bepleit dat voorlichtingsmateriaal in het Nederlands én het Engels voorhanden moet zijn, maar constateert dat er ook situaties zijn waarin het Nederlands tot betere resultaten zal leiden:
“Voor sommige publicaties, betreffende de maatschappelijke en culturele werkelijkheid van ons land, is het niet alleen akkoord dat ze in het Nederlands, maar ook belangrijk dat ze in die taal geschreven zijn. Nu zien we krampachtig stukken in het Engels verschijnen, met omslachtige omschrijvingen, alleen omdat ze anders niet meetellen. Toch schieten ze hun doel voorbij en zijn voor buitenstaanders door gebrek aan lokale kennis niet eens relevant.”
Taal is de drager van verfijnde gedachten, van het ‘scherpen van de geest’, van de culturele werkelijkheid van ons land.
Het belang van de alfa- en gammawetenschappen
De humaniora (alfa) en de sociale wetenschappen (gamma) dragen het debat over hoe onze samenleving eruit zou moeten zien. Zij stellen niet alleen de vraag over het hoe en het wat, maar ook over het waarom, vragen over het bestaan van de vrije wil, over hoe we willen dat in de toekomst onze maatschappij eruit gaat zien en waarom. Doelstelling en ethiek zijn geen onderdeel van het verklaringsmodel van de natuurwetenschappen, maar wel van de alfa- en gammawetenschappen. Reflectie en ‘het spel van de geest’ zijn de pijlers van de kunsten, maar ook van de wetenschappen.
De natuurwetenschappen brengen vooral de causaliteit in kaart, de alfa- en gammawetenschappen stellen ook de teleologie aan de orde. Het betreft het verschil tussen de vragen
“‘Waartoe dient deze gebeurtenis’ en ‘Welke voorafgaande omstandigheden waren er de oorzaak van’. Het antwoord op de eerste vraag is een teleologische uitspraak, het antwoord op de tweede een mechanistische. […] De ervaring heeft […] geleerd dat de mechanistische vraag leidt tot natuurwetenschappelijke kennis, de teleologische niet.”[5]
Het teleologische verklaringsmodel betrekt de reden waarom we de dingen doen die we doen in de verklaring en argumentatie. Daarmee is niet gezegd dat het causale, mechanistische verklaringsmodel niet dienstig zou zijn in de alfa- en gammawetenschappen. Het opzetten van (sociaal-)psychologische experimenten heeft ons veel nuttige kennis gebracht en ons bijvoorbeeld laten zien dat sommige vooroordelen over anderen ook op onszelf van toepassing zijn.[6] Bij politieke besluiten, maar ook bij veel besluiten in het bedrijfsleven, wordt voornamelijk gekeken naar de teleologie: de (goede) bedoeling van een beslissing is leidend. Kritiek vanuit een causaal mechanistisch-probabilistisch verklaringsmodel[7] wordt vaak gepareerd met een oneigenlijk argument dat niet ingaat op de inhoud van de kritiek, maar dat de criticus in een kwaad daglicht stelt: argument van het ophouden van vooruitgang, het argument van negatieve energie, het argument van de linkse hobby. Een mechanistisch causaal argument wordt daarmee negatief geframed om de geloofwaardigheid ervan te schaden en de goede bedoeling van de criticus in twijfel te trekken. Hoewel met het schaden van de reputatie van de criticus en van de geloofwaardigheid van het argument misschien het pleit wordt gewonnen en macht wordt vergaard, wil dat geenszins zeggen dat daarmee ook het beste besluit wordt genomen om het geformuleerde doel te bereiken. Veel ernstiger is het dat door het schaden van reputaties, de moedigen overblijven in het debat, terwijl de moedigste niet noodzakelijkerwijs de wijste is. Degene die als tegenargument ‘het ophouden van een proces’, ‘negatieve energie’ of ‘linkse hobby’ gebruikt, ontslaat zichzelf van de plicht om de kritiek serieus te nemen en in de onderbouwing van een beslissing te verwerken. Deze framing, hoewel slim en sluw, is een excuus voor intellectuele luiheid.
De wetenschap die nodig is om ons te behoeden voor beslissingen die, hoe goed bedoeld ook, leiden tot ongewenste maatschappelijke gevolgen, komt van de alfa- en gammawetenschappen en moet aan de bak om serieus te worden genomen. Het aanleren en trainen van een kritische houding en van het correct redeneren, is een taak van het onderwijs: het vak argumentatieleer op het VWO alsook methodologie en wetenschapsfilosofie in het hbo en WO verdienen meer nadruk.
Het belang en het probleem van zichtbaarheid
In een collegereeks in het Vakbondsmuseum in 1999 bepleitte Arjo Klamer de zichtbaarheid van de kenniswerker. Werk, in de zin van de productie van voedsel en goederen, wordt meer en meer gedaan door machines. ‘Ons’ werk (mensenwerk) verschuift meer en meer in de richting van diensten en ‘kenniswerk’. Het probleem daarbij is dat kennisproductie, maar ook de kennisprestaties, niet of nauwelijks meetbaar zijn te maken. Met het bereiken van het ideaal van de kennismaatschappij wordt ook het probleem gecreëerd dat de waarde van arbeid, afgemeten naar de waarde van de productie, niet langer werkt als verdelingsprincipe van welvaart: het productieproces is niet zichtbaar. De kenniswerker kan aan het werk zijn zonder dat de omgeving het opmerkt. Hoewel de zichtbaarheid van kennisproductie de waarde ervan niet eenduidig bepaalt, is de onzichtbaarheid ervan een belemmering voor het op waarde schatten van de kennisproductie. De kenniswerker die zichzelf zichtbaar maakt, valt op en wordt gehoord of gelezen. Zichtbaar zijn is voor een kenniswerker van het grootste belang om aan werk en inkomen te komen.[8]
Jezelf zichtbaar maken kost tijd en energie en marketing is over het algemeen niet de grootste hobby van wetenschappers. Een reden zou kunnen zijn dat wetenschappers met hun intelligentie snel de propagandistische aard van de boodschap doorzien, zoals bleek uit de opmerking “maar dat doorzie je toch zo?!” van een promovendus over het ‘vullen’ van het cv.[9] Zij zijn bovendien getraind om het inhoudelijke argument als valide te beschouwen en het argumentum ad hominem niet. In het argumentum ad hominem wordt de geloofwaardigheid of juist de ongeloofwaardigheid van de argumentator opgevoerd als argument.[10] Jezelf aanprijzen heeft alle schijn van het argumentum ad hominem: de bewering ‘ik ben erg zichtbaar dus ik ben goed’, zal een wetenschapper diep in zijn hart als geldig syllogisme afwijzen. En nu blijkt dat een wetenschapper om gehoord te worden, of een wetenschap om maatschappelijk relevant te zijn, zichzelf moet framen; het argumentum ad hominem bij uitstek. Het merkwaardige is zelfs dat van een valide argument om je eigen kwaliteit aan te tonen, wordt gedacht dat het je tegenwerkt, zoals bleek uit een vraag van een promovendus “of je niet beter het feit dat je bent gepromoveerd kan weglaten uit je cv.”[11] De wetenschapper in de spagaat.
Hoe anders is dit verstoppen van je intellectuele vermogen met de praktijk van pakweg dertig, veertig jaar geleden. In de jaren ‘70 en ‘80 vond het wetenschappelijke debat behalve in de vakbladen ook plaats in de krant: levendige discussies tussen sociologen, economen, filosofen, psychologen en kunstenaars. Een grote smeltkroes van creatieve gedachten en behoorlijk zichtbaar ook. Natuurlijk was publiceren in internationale tijdschriften interessant voor een wetenschappelijke carrière, maar publiceren in de NRC, de Volkskrant of Trouw waren net zo belangrijk. De publieke zenders werden gebruikt door kunstenaars die hun visie lieten zien op de maatschappij, al dan niet in wekelijkse programma’s waarin men op de week terugkeek. De kunsten en wetenschappen waren daarmee zichtbaar en onderdeel en aanjager van het publieke debat.
De criteria die sinds de jaren ‘90 worden gehanteerd in de beoordeling van wetenschappers, leiden juist tot onzichtbaarheid. De neoliberale vooringenomenheid om elke waarde in geld uit te drukken heeft geleid tot een verwoed ‘objectiveren’ van de waarde van wetenschap. Als middel is de citation index bedacht, een maat van hoe vaak je wordt geciteerd in de internationale bladen en daarbij het aantal publicaties in tijdschriften. De publieke zichtbaarheid is daarbij geen formeel criterium. Bij deze formele telling zijn de alfawetenschappen ook nog eens in het nadeel ten opzichte van de bètawetenschappen:
“Er ontstaat een probleem met het beoordelen van wetenschappers uit alle vakgebieden op hun publicaties. Doordat alle vakgebieden over één kam geschoren worden, wordt het voor alfa’s moeilijker om zich te onderscheiden. Veel alfa’s schrijven boeken, de output van mijn VIDI-onderzoek is bijvoorbeeld ook een boek geweest – hoe tel je die? Als één publicatie, of meer? Ook blijkt dat boeken in bibliometrische databases vaak niet terug te vinden zijn. Zo ontstaat het probleem dat bèta’s veel meer lijken te publiceren dan alfa’s. Ook wordt er veel nadruk gelegd op het publiceren in internationale A-tijdschriften, maar als onderzoeker van Nederlandse literatuur ligt het niet zo voor de hand om in een internationaal tijdschrift te publiceren. Bij de beoordeling van individuele wetenschappers moet men dus ook naar andere factoren kijken, zoals de waardering van het onderzoek in het veld.”[12]
Overigens geldt de druk om te publiceren in internationale tijdschriften ook in de gammawetenschappen: “één publicatie in de Psychological Bulletin is meer waard dan vijf publicaties in het Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie,” vertelde een docent mij, die een artikel in het eerstgenoemde blad gepubliceerd had weten te krijgen.
Maar wat in die tijdschriften wordt bediscussieerd, blijft voor het grote publiek, en dat zijn de meesten van ons, onzichtbaar. Het formele argument dat je je kan abonneren op een (internationaal) wetenschappelijk tijdschrift en zodoende deze kennis tot je kan nemen – de onvolprezen eigen verantwoordelijkheid – doet daar niet aan af. Kunstenaars die satire maken zijn nauwelijks zichtbaar, omdat ze als panacee bij voorkeur op een laat uur worden geprogrammeerd. De productie ‘Alice in Wonderland’, een prachtige theatrale kindervoorstelling van Holland Symfonia, is om een geldkwestie niet op de televisie uitgezonden. Volgens een oud-medewerker was Holland Symfonia niet zo gemakkelijk opgeheven als die productie wel was uitgezonden, omdat er dan ongetwijfeld verontwaardiging was ontstaan over het opheffen van dit ‘zo bijzondere orkest’: er was tenminste een discussie geweest. Zichtbaarheid dus.
Zonder deze zichtbaarheid kan het brede publiek, waaronder zij die niet van nature adept zijn van linkse hobby’s, de waarde van de kunsten en van de alfa- en gammawetenschappen niet meer zelf bepalen of ervaren. Het aan het oog van het publiek onttrekken van de kunsten en van het belangrijke wetenschappelijke debat, is er debet aan dat veel mensen kunst en wetenschap framen als ‘het kost een hoop geld en we zien er niks van terug’. Linkse hobby, dus. Kunst en wetenschap moeten daardoor nu hun bestaansrecht bewijzen. Het enige middel waarmee zij hun belang voor de samenleving kunnen aantonen, is zichtbaarheid: eerder een zichtbaarheidplan dan een marketingplan. Zichtbaarheid verkiezen boven ‘boter bij de vis’, zichtbaarheid als investering. Maar om goed door de beoordeling te komen, moeten wetenschappers scoren in de internationale tijdschriften met onderzoek dat interessant is in een internationale context – terwijl het publiek niet weet waar het over gaat. Overigens bedient men zich in die tijdschriften van de eerder genoemde lingua franca. En zo bijt de slang zich in de staart. Wat zichtbaar overblijft, zijn door adviesbureaus aangedragen wetenswaardigheden, vaak van een dubieuze wetenschappelijke kwaliteit, die tot ons komen via workshops en trainingen, en via de media. De wetenschap is weg uit het straatbeeld.
Ontwikkeling van kennis en creativiteit, ranking the stars
In 2001 ontving de SER een adviesaanvraag van Jorritsma, toenmalig minister van Economische Zaken, inzake een leven lang leren. In de inleiding van het SER-advies lezen we:
“De aandacht voor dit onderwerp hangt samen met de doelstellingen die zijn afgesproken in Europees verband om ‘de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang’. Nederland heeft daarbij de ambitie tot de koplopers binnen Europa te behoren.”
Dat was het akkoord van Lissabon in 2001. Een brief aan de Tweede Kamer van minister Kamp en Staatsecretaris Dekker (11 februari 2013), opent met:
“Nederland behoort sinds vorig jaar tot de top 5 van meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld.[13] Ook heeft de Nederlandse wetenschap een leidende positie in de wereld (top 3).”[14]
Bij een bezoekje aan de website http://www.leidenranking.com/ranking, de website waar je terechtkomt als je zoekt op “Thomson / Reuters?CWTS Web of Science” (de website waarnaar in de brief wordt verwezen), blijkt echter uit de default instelling van de rankingcriteria, dat ‘we’ universiteiten uit de US, Zwitserland, Israel, Denemarken, Ierland, China en Groot Brittannië voor moeten laten gaan en de eerste Nederlandse universiteit, de Universiteit Leiden, pas op de 58ste plaats staat. Zo slecht presteren ‘we’ niet eens in de Tour de France! Ook met andere rankingcriteria kreeg ik een Nederlandse universiteit niet in de top 3: bij een keuze uit alleen Europese universiteiten werd het iets beter: plaats 13. Ik doe ongetwijfeld iets verkeerd, of er staat een tikfout in de brief.
De ambitie die in 2001 is uitgesproken kun je alleen waarmaken als je alle creativiteit en al het denkvermogen van iedereen ontwikkelt, om daarmee de kans te optimaliseren dat creativiteit en denkvermogen ons de top 3 binnen kan voeren. Het mechanisme werkt als in de sport: uit een brede basis komt meer talent naar boven dan uit een smalle basis. En de brede basis is het basisonderwijs. Het creëren en vormen van het denkvermogen en van de creativiteit begint reeds daar. Kinderen moeten behalve veel kennis opdoen, ook leren problemen op te lossen en zich als verantwoordelijke persoon in de samenleving te gedragen. Dat leren ze van hun ouders en van hun docenten, vooropgesteld dat die zich zo gedragen. De kennis die kinderen opdoen, vormt bouwstenen voor creatieve gedachten. Ze moeten leren dat we samen de maatschappij inrichten en vormgeven en dat het aan onszelf is hoe die eruit gaat zien. Wij moeten onze kinderen leren dat onze beslissingen consequenties hebben.
In de discussie over het onderwijs is meer aandacht voor de vorm dan voor de inhoud. In een tv-debatje op 28 juli 2013[15] werd gediscussieerd over de introductie van de ipad als leermiddel. In wezen zei Maurice de Hondt daar, dat de inzet van ICT-hulpmiddelen voor slimme kinderen een uitkomst is, omdat ze onafhankelijk van de leerkracht verder kunnen leren. Het inhoudelijke argument dat schijven met pen en papier iets toevoegt aan de ontwikkeling van het geheugen en de hersenen, werd gepareerd met het gebruiksargument dat slechts 4% van de geproduceerde letters die gelezen worden ook met pen zijn geschreven.[16] Het vak ‘argumentatieleer’ werd hier dus node gemist. Jammer dat echte experts (neuropsychologen, onderwijskundigen, leerpsychologen) nu juist niet werden gehoord: de wetenschap was onzichtbaar.
In het onderwijs wordt veel nadruk gelegd op opzoeken: ‘googlen’ is belangrijker dan ‘weten’. Kennis staat op internet. We willen naar een kennismaatschappij toe groeien, maar ondermijnen die ambitie door kennis uit de hoofden van mensen te halen en in servers te stoppen, ergens op het internet. Het belang van kennis voor de ‘zoekvaardigheid’ is oude wetenschappers bekend. Zij zijn degenen die bij uitstek weten wat het is om met een stapel vaktijdschriften door de gangen van de universiteitsbibliotheek te sjouwen en om, als je niet vond wat je zocht, wederom bij de bibliothecaris een verzoek in te dienen. Slim zoeken was vanwege het gesjouw met stapels papier voor hen van groot belang en hoe meer kennis je al hebt (in je hoofd dus), hoe gerichter je kan zoeken. Daar is niets aan veranderd. Het belang van kennis, maar ook het belang van leren met Lego, het ontwikkelen van een handschrift, de training van oog-handcoördinatie, al die zaken die een kind nodig heeft in zijn latere leven, moeten opnieuw bevochten worden, lijkt het wel. De zin ‘dat hoeven we niet te weten’ is van alle tijd: slechts een paar basisschoolleerlingen hadden en zullen honger hebben naar kennis. Dat de zin ‘dat hoeven we niet te weten’ op dit moment ook beleid is, is nieuw. We geven het verkeerde voorbeeld: we laten kinderen zien dat kennis niet nodig zou zijn.
Wat er nu in Europa gebeurt, is ook een voorbeeld. We laten onze kinderen zien, hoe wij ons in deze moeilijke economische tijden opstellen. We laten zien aan onze kinderen, dat je mensen hun huis uit kan zetten als zij buiten hun schuld te weinig geld hebben om de huur te betalen. Tenminste, dat is wat we met Griekenland en Spanje[17] doen en wat nu ook in Nederland gebeurt.[18] We laten onze kinderen zien, dat je jezelf mag verrijken zonder waarde te creëren voor de samenleving, domweg door de welvaart zo te verdelen dat er veel, heel veel bij jezelf terechtkomt. Tenminste, dat is wat we bestuurders laten doen van grote bedrijven, die tot 19 keer het gemiddeld inkomen van de rest van de medewerkers verdienen.[19] We laten een houding zien van ieder voor zich en God voor ons allen.
Sta op en laat je horen, laat je zien!
En waar blijft het commentaar daarop? Waar is de verontwaardiging? Waar is de discussie? Waar zijn de leraren, de intellectuelen, de studenten, de promovendi en de hoogleraren die op de trom zouden moeten slaan? Waar is het wetenschappelijke debat? Waar zijn wij? Deugdzaam als wij zijn, zwijgen wij en houden wij ons onzichtbaar. Als we niets doen, beïnvloeden we ook niet de hoogste beleidsmakers en beslissers: onze parlementsleden.
Er is genoeg door programmaformats platgeslagen debat op radio en tv, al dan niet gesponsord door de Nederlandse Debatacademie. Debat is echter iets anders dan tot wat het verworden is, het louter verkondigen van meningen. Als een mening niet mag worden onderbouwd door tijdgebrek, of als de frase ‘dat is mijn mening’ mag worden ingezet als een excuus om die mening niet te hoeven onderbouwen, dan wordt het debat plat. Dan mogen we een uurtje tegen elkaar tekeergaan bij Rondom 10, maar een debat zal het nooit worden. Quasidebat is er genoeg, en dat wordt niet gevoerd door mensen met heel veel verstand van zaken. Een echt debat bestaat uit uitwisseling van gedachtegangen, van argumenten. Het gaat om het beargumenteren van een mening, het analyseren van argumenten, en misschien wel de synthese van nieuwe ideeën. Een debat is geslaagd als de deelnemers elkaars argumenten serieus hebben genomen en mogelijk na afloop van gedachte zijn veranderd, nieuwe ideeën hebben, gedachten die daarvoor nog niet bestonden. De winnaar zou niet een van de vooraf geponeerde stellingen moeten zijn, maar de kwaliteit van de uitwisseling van argumenten, de schoonheid van het spel, de creatieve gedachte. Mogelijk inspireer je daarmee de toeschouwers. Om dat te kunnen, moet je juist veel verstand van zaken hebben.
We missen zichtbaar wetenschappelijke debat over maatschappelijke waarden, over tegenstellingen tussen beschaving en barbarisme, over de grote dromen die verder reiken dan het halen van 3%, over hoe je die dromen kan waarmaken, over hoe jonge mensen zich kunnen ontplooien, kunnen leren, tijd krijgen om te onderzoeken, hun passies na te streven, over wat die zin uit de Amerikaanse grondwet – het recht geluk na te streven – eigenlijk betekent. We missen op gezette tijden vertellingen als over de barmhartige Samaritaan, of de uitspraak “armen zult u altijd bij u hebben”, niet als opdracht om armoede en onrecht te bewerkstelligen, maar als opdracht om er altijd alert op te zijn en er iets aan te doen. We missen de linkse hobby’s node!
Humaniores, Sociale Wetenschappers, Kunstenaars, verenigt u! Claim de openbare ruimte, die is namelijk van ons; niet van een bedrijf of de overheid, maar van ons. Schud het juk van bestuurders af. Sla op den trom, laat u horen. Ga in de spotlights staan. Wees ervan overtuigd dat u ertoe doet. En als we dan weer zichtbaar zijn, als het debat weer debat is en weer op straat wordt gevoerd, dan kun je, als je heel goed luistert, door een toevallig openstaande microfoon Geert zachtjes horen zeggen: “N’ayez pas peur Mark, ce ne sont que des gauches.”[20] En dan zeggen wij: “Buvons à la santé des Gauches! Vive le Gauche!” We zullen Geuzenhobby’s beoefenen en we zullen Hobbygeuzen zijn. We zullen een nieuw liedboek schrijven: het Hobbygeuzenliedboek!
Inhoud
[1] Miles Unger, http://www.eoswetenschap.eu/artikel/machiavelli-een-van-de-vaders-van-de-moderne-staat.
[2] “Wees niet bang Mevrouw, het zijn maar bedelaars”, zei Karel van Berlaymont tegen landvoogdes Margareta van Parma, 1566, bij het aanbieden van een smeekschrift van lage edelen van de Nederlanden. Drie dagen later hief Hendrik van Brederode, een van die edelen, een feestmaal met de volgende woorden aan: “J’ai bu à la santé des Gueux! Vive le Gueux!” (“Ik heb op de gezondheid van bedelaars gedronken! Leve de bedelaar!”).
[3] Ik noem hier expliciet fundamenteel onderzoek, omdat veel toegepast onderzoek minimaal de schijn heeft van een objectieve waardering die tot uitdrukking komt in derdegeldstromen, verwachte winstberekeningen ten gevolge van octrooien of het accorderen van een offerte voor onderzoek.
[4] Websitearchief 2001-2010, http://vorige.nrc.nl/opinie/article2243359.ece/Nederlandse_studenten_kunnen_in_het_Engels_niet_denken.
[5] Bertrand Russell (1946/2000) History of western philosophy and its connections with political and social circumstances from the earliest times to the present day. Utrecht: Kosmos-Z&K Uitgevers B.V.).
[6] Milgram, S. (1963). Behavioral Study of Obedience. The journal of abnormal and social psychology,67(4). De wereldwijde schok die de Milgram-experimenten teweegbrachten zijn tekenend. In 1963 publiceerde Milgram een reeks experimenten waarin mensen onder druk van een autoriteit anderen martelden, zo dachten zij. Uiteraard werd de gemartelde gespeeld door een handlanger in het experiment. ‘Befehl ist befehl’ bleek in Amerika ook op te gaan (zie verder: http://nl.wikipedia.org/wiki/Experiment_van_Milgram voor een bespreking van de experimenten).
[7] Kritiek in dit soort situaties is van de logische vorm ‘maatregel X heeft met grote waarschijnlijkheid toestand Y tot gevolg’ waarbij ‘Y’ een onbedoelde en vaak ongewenste eindtoestand is. In deze redenering is de doelmatigheid van de maatregel geen onderdeel van de verklaring.
[8] Arjo Klamer in een college in de Burcht van Berlage, in een collegereeks van het Vakbondsmuseum, 1999; collegeaantekeningen Jan Rouma.
[9] Carrière avond van NRC Career/AcademicTransfer ‘Te slim voor de arbeidsmarkt’.
[10] In het argumentum ad hominem (op de man spelen, niet op de bal) wordt aan de boodschapper van de bewering, de argumentator, een negatieve eigenschap verbonden die niet relevant is voor de waarheid van de bewering, om daarmee de waarheid van de boodschap te ontkrachten Voor een overzicht van verschillende van dergelijke redeneringen, zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Argumentum_ad_hominem. In het argumentum ad verecundiam wordt bijvoorbeeld een autoriteit opgevoerd om de waarheid van de bewering te ‘bewijzen’: ‘de professor zegt het, dus is de bewering waar’. In dit betoog hanteer ik de term ‘ad hominem’ in de brede betekenis: het toedichten van goede of slechte eigenschappen aan de argumentator, die niet relevant zijn voor de geldigheid van een syllogisme.
[11] Tijdens het symposium ‘Te slim voor de arbeidsmarkt’ van 10 juni 2013.
[12] Jeroen Salman in een interview met Eva Teulings: http://www.sciencepalooza.nl/2012/03/alpha-en-beta-wetenschappers-kun-je-niet-met-dezelfde-criteria-beoordelen/.
[13] World Economic Forum: The Global Competitiveness Report 2012-2013.
[14] Thomson / Reuters?CWTS Web of Science.
[15] http://www.eo.nl/tv/knevelenvandenbrink/artikel-detail/maurice-de-hond-vs-jasper-van-dijk/.
[16] De vraag is welk syllogisme is bedoeld: ‘schrijven met pen is altijd goed voor je ontwikkeling, bijna niemand schrijft met pen → je best doen voor je ontwikkeling is niet nodig’ of: ‘schrijven met pen is altijd goed voor je ontwikkeling, bijna niemand schrijft met pen → schijven met pen is niet nodig’.
[17] Bijna half miljoen Spaanse gezinnen huis uitgezet; http://biflatie.nl/artikelen/videos/bijna-half-miljoen-spaanse-gezinnen-huis-uitgezet/.
[18] In 2012 zijn 950 gezinnen op straat gezet, 712 (driekwart van 950) wegens huurschuld. http://nos.nl/artikel/486089-meer-huurders-uit-huis-gezet.html.
[19] http://www.volkskrant.nl/vk/nl/8024/Topsalarissen/article/detail/3459012/2013/06/15/Topinkomens-stijgen-toch-weer-loonkloof-groeit.dhtml.
[20] Linksen.
No Comments - be the first.